Het begon met de dinsdagcolumn van Jolies Heij op Pomgedichten
'Over de lente en de liefde', 050313, sloot af met het gedicht:
(1)
Altijd lente in de ogen van
Voor bakvissen is hij een zegen (want
fietsen moet je leren), de prille lentejongens
aangespoeld met het opgewarmde getij.
Zeezout parelt op hun adonislijven.
Koningen van de zuidelijke windstreken
heten ze en weten ieder seizoen
het vissersdorp voor zich in te
nemen. Ze spreken in een onbegrijpelijke
taal, maar hun bedoelingen zijn
universeel. Hun blikken spreken
boekdelen, de hand onder de gordel
blijft galant, ook al smaakt de buit
naar gure mosselstreken. Het zijn versiertrucs
van de hoogste plank, na de nacht
wist hij alle sporen om de beeldvorming
niet te verstoren. In badplaatsen kennen ze
hem als Juan of Julio, de boulevard
is zijn renbaan. Thuis treft hij enkel
sleur aan, een vrouw en een schildpad
en een hoop verrotte lijken in de kast.
Jolies Heij
Daarop schreef ik op 05/03/2013:
(2)
Groot rood hart
(voor J. H.)
Dat flaneren langs strade bianchi
mateloos hangen aan je hand
dat je genadeloos in hem opgaat
rode konen die verder gaan dan
ciao bella! ik wilde je altijd al
met mimosa omkransen je sokken
uittrekken en je blote voeten dragen
door het zand van strandwoestijnen
hier liggen we in de luwte van de lente
tussen heuvels weggeborgen
het water waarin ogen verdrinken
het talen naar elkaar dat parelt op het lijf
want wij dralen niet wij drijven
op de slagen van een groot rood hart
Jolies beantwoordde het gedicht:
(3)
In mijn adem staat het geschreven
Hoe ver zijn we inmiddels niet van
het hart afgedreven, hoe veel
lengtes heb jij mij voor je uit
gedragen terwijl ik jouw adem
niet eens in de nek mocht voelen
alleen een ijzig gelaten hoe staat
het ermee en een miezerig schouderklopje
omdat ik weduwen en wezen de hand
heb gereikt en in de ogen van spijtoptanten
moedig genoeg ben om lief te hebben. Is het
daarom dat ik geen voet heb om op te staan
geen grond te kussen, geen doornenkrans
te strelen. Jij kortwiekt de mimosa,
veegt het tuinpad aan. Schrijft
in het hart in het zand achteloos
mijn naam nog bij wijze van ontdaan.
Jolies Heij 06032013
Mijn antwoord op 07/03/2013:
(4)
Onder de mimosa
Goed dan vechten wij de lente uit
in deze kou die pad en duinpan vult
verhult omgewoelde ondergrond
je naam een teken van verdoezeling
een lijn om waar je lichaam lag
aangeduid alsof een plaats delict
vingerafdrukken een kil bewijs
bevroren op je kleding en in je nek
ik legde je neer nam je naam op me
kuste je voeten dat je in warmte stond
haalde jij adem ik vulde de wolkjes
niet met ijs of moedige ontkenning
maar volmondig de adem van een waaghals
in het belagen van je groot rood hart
Het 'antwoord' van Jolies:
(5)
Bloeiendmooie woorden bevriezen mettertijd
Zo lang lijkt het nu geleden dat
je mij zonnebloemen stuurde, dat we
elkaar groetten onder de bloeisels
jij noemde dat sneeuw en ik liet me
verzinnen in jouw zuigende blik, vergat
aan je lippen te denken, keek alleen
naar je om hete strelingen smekende
hals. Dat was toen ik je nog raakte.
Toen begon het te sneeuwen, je beeltenis
werd tot marmer. De lentejongen
uit het zuiden werd een stijve meneer
die niet meer zag wat mij deerde.
Je poetst het hart op als ik kom
verslingert het weer als ik ga, onze
gezamenlijke lentedagen een eeuwig
gemist station. Ik weet nog hoe het begon
maar kun jij de weelde van onze liefde
dragen? Al jouw gebeden kunnen niet
verhoeden dat ik de belaagde terwijl jij
het jouwe achter hulpeloos mooie woorden.
Jolies Heij 080313
Ook te lezen op Pomgedichten, thema In verwarring)
(6)
Een mijnenveld
Je slaat een toegestoken hand af
hakt je woorden uit marmer en ijs
ontgrendelt je mond als een stengun
het helpt niet de lente te zingen
onthutst recht ik mijn rug de lucht
in mijn longen kleeft schor aan je schaduw
wil je zonder omzien op de loop gaan
als ik je niet een seizoen maar het hele jaar
laat ik je truitje over je hoofd trekken je bij de mouw
nemen en leiden door het mijnenveld van onze zinnen
ze groeien als krokus sneeuwklok tulp narcis
wortel en tak om het bevroren pad te effenen
dat je niet op je Giacomettibenen de kopjes
vertrapt ze kloppen nog het groot rood hart
FT 09032013
Eveneens te lezen op Pomgedichten, thema In verwarring
Jolies in reactie:
(7)
Tijgerend door rozenvelden
Dat ik je wel vergeven moet, want
jouw hart sluit zich genadeloos om het
mijne. Het voelt kloppend en warm
als een konijnelijfje door de
stroper in de zak gedaan. Ik
wilde het met prikkeldraad
opsieren, maar ik weet dat jij niet
op glamour valt. Met bloemen
hoop je me te troosten, maar ik eis
de doornen in het vel, als het niet
haakt noch steekt is het niet bespraakt.
Je kunt de mijnen niet onklaar
maken die je eerder in mijn hart
geplant, geef me rozenbladen
tegen het lekken, geef me veenbrand
maar niet dit schoorvoetende de kop intrekken.
Jolies Heij 100313
Schreef ik:
(8)
Op het hakblok
Mijn kop op een hakblok als ik niet
alle rozenbladeren pluk om lekken
in je lijf te stelpen ik ga door brand-
netelbossen vossenklemmen haal je
als een turfgraver boven
bouw een haard die je warm stookt
de adem in je keel je luchtkanaal
vrijmaakt je taal weer losgetrokken
in de organen die ik met een vingertop
beteken daar en daar en daar wil ik jou
en mij delen stekels een voor een uit je
trekken onze spraakzame ik prikkelen
dat je door elke opening te begaan bent
voor de afdaling naar het groot rood hart
FT 11032013
Bericht van Jolies:
(9)
Het spoor terug
Laat je maar afglijden langs de puntige
wanden, die zielekant, langs de scherven
van allang versplinterd geluk als
het snijden je niet deert en je
het afgesneden zijn verleerd. Als
de strop van verlangen strakker
rond het bed, lasso's getrokken om
de opwaaiende sentimenten, maar de
spade is onverzettelijk en de vos
watervlug. Met een beetje geluk
laat hij het kruimelspoor dat nu eens
niet naar geleden veldslagen leidt.
En als je niet bang bent voor de
vrije val, als ik de turfgraver niet meer
vrees met zijn oud knoestig hart
breng mij dan weer tot leven.
Jolies Heij 130313
Krijgt een vervolg:
(10)
Aan het koord
Het is alsof je met een jojo speelt
het koord laat vieren en weer
aanhaalt onverhoeds werpt om
de nek die boven het dekbed uit
het maaiveld waar de splinters
het spoor steken ik draai er de hand
niet voor om volg de geur van de vos
zaai in een dwaalspoor het zaad
als heteluchtballonnen gooien we ballast
af en stijgen naar hemelse hoogte
om zo leven te winnen hier op de grond
gaan wij zonder vrees en in maagdelijke
rust de perken te buiten aan deze liefde
aangewakkerd in het groot rood hart
FT 14032013
Het vervolg ook op Pomgedichten
Jolies schrijft:
(11)
Eén vos maakt nog geen bed
Ik laat je aan het lijntje
de vos is honds geworden
maar met het dolle schuim nog
op de lippen, deze heerlijk onverteerbare
gekte die ons in bedwang houdt
deze liefde op dorre grond zo
hard als het weer één nacht ijs
en dan zo zompig als de zuidenwind
die de eerste zaadjes aanvoert
ons seizoen rolt als het getij
aan en weer terug het kan mij
niet vlug genoeg gaan niet hoog
genoeg de rillende maan en op
de bodem in het diepst de kuil dit
bewogen neervlijen mijn ruw hart
in jouw handen van bewaring.
Jolies Heij 240313
Het brengt ons
(12)
Tussen ijs en drijfzand
Ik bouw een bed van passiebloemen
rol je om en om dat je in rillen opgetild
hemel en onderaards vuur ziet branden
vlij je vaardig tussen de spijlen neer
bewaar het beeld als een kruis
voor als je op hoge leeftijd blind geslagen
niet meer dan deze hersenschim hebt
om je aan te warmen in te wentelen
zie hoe waar ik in je geloof genoeg
om het ijs te breken om in het drijfzand van
deze stuiterende liefde niet onder te gaan
en laat me aan je handen je lippen
mijn zuiderse bloedklop verpachten
zo passen we het groot rood hart
FT 25032013
Jolies in twijfel:
(13)
Uit ijle hoogtes is het hard vallen
Ik zou je zo graag van alles beloven
maar eenmaal in ijle hoogtes
gaat er veel verloren kun je
diep tuimelen als een reiger van
de waterkant een verstijfde held van zijn
voetstuk. O, alles zou je willen
proberen om het hart ten uitvoer
te brengen: passiebloemen oppotten
het drijfzand asfalteren, je zuiderse
bloedbanden etaleren bij een
knapperend paasvuur. Ik geloof
alles waar je voor leeft, maar ken
je mij, als ik je vertelde hoe
groot ik mij hou, dat ik kwaad
spreek over jou bij het kleinste
verdacht dat je ons hart verpacht?
Jolies Heij 010413
Is de hoop dan vervlogen?
(14)
In de bodem geslagen
Dat je alles belooft maar je mond niet
het vertrouwen is je zou goden en helden
uit hun hoogste bed tillen en ze zo laten
vallen dat hart en hoofd naast het voetstuk
in gruzelementen - een versteende Apollo
zonder armen voel ik me een gevallen god
die slaafs de velden bewerkt de vuren brandt
en hoopt op het schone oog van zijn Godin
vooruit wil ik het drijfzand mijden
door wat achter ons in rook is opgegaan
heb ik geen weg terug
ligt hoop in de bodem terneergeslagen
kwade gedachten die ik uit je moet trekken
die ik ban uit het groot rood hart
FT 02042013
Jolies weet hoe het voelt:
(15)
Voor wat onzichtbaar en geschonden
Zo groot van vertrouwen is het
onontkoombaar dat er iets breekt.
Iedere vaas wil terug in de
gestalte, eenieder wil de hand
van een ongeschonden Apollo
die pijl in het onverdorde hart.
Liefste, ik wens je een handomdraai
om je bijeen te rapen een oplettend oog
om de wond dicht te naaien
een dak tegen de miezerregen of voor
als de wind verkeerd staat. Jij
bent in mijn hart gekropen als
een sluipschutter. Ik verdien de
kogels niet evenmin heb ik de
kracht van een Godin hooguit weet ik
hoe het voelt diep binnenin.
Jolies Heij 060413
over wat de liefde aanricht:
(16)
Die helder en stralende
Eerder ben ik te goedgelovig
in een leven gestapt dat zo breekbaar
ik draai daar niet omheen mijn hand kent
het teken van de zweep de terugslag
van de sloopkogel het haalt je
duistere bedenkingen bijtend boven
dat ik mijn oog het geharde hoornvlies met
dure tranen bevochtig ze spoelen de wonden
het leed dat liefde vanbinnen aanricht
ik die op jou mijn pijl richt en aanschouw
hoe je ongebroken in me opstaat
een Godin zwevend op haar voeten
dragen op mijn rug wil ik je meevoeren
in onpeilbare diepten dit groot rood hart
FT 08042013
Hoe zeker voel je je
(17)
Niet op het eerste gezicht
Bij de gratie van Wodan vraag
ik mij je hart te sparen nu ik zie
dat je het voor mij groot wilt
houden. Heb ik nooit vermoed wat
een moordkuil het was noch
hoe het klopte in mijn naam.
Handig het dan over aan deze
verkruimelde handen dit onbeholpen
gemoed. Het is niet zo doorboord
of de schoenmaker kan het
oplappen al heftig bloedend tegen
het mijne aan. Kom dan als
je niet anders kunt en vergeef mij
de kleppen en valkuilen. Als je toch eens
wist hoe zeker ik mij wil voelen op
jouw rug of tuimelend door de vingers.
Jolies Heij 150413
wat verlangen brengt
(18)
In alle spiegels
Val- en moordkuilen ontwijkend volg ik je
in stegen en krochten ik kan niet anders
dan me laven aan je gratie je gezicht je
naam die zindert het verlangen brengt
van bezatten op een late lentenamiddag
een terras waar stoelen deinen op de klop
van je polsslag als ik jou mijn hart op handen
draag naar mijn schamel onderkomen
mijn wankel huisaltaar het staat armlastig
te wachten op je dienaar die je gehavende
gemoed oplapt met je wil samenvallen
tot om ons heen alle spiegels bloeden
en breken wij nog weten hoe elkaar
te hoeden met groot rood hart
FT 16042013
Jolies heeft reserves:
(19)
Eén koningin maakt nog geen sprookje
Tot koningin zonder troon heb je
me nu al gekroond maar met de
scherven aan de lippen jouw
bloed zal ik nooit hoeden de klop
van je lendenvruchten nooit onder
mijn handen voelen mijn sprookjes
vertel ik aan de kabouters bij de
poorten van jouw volbloeide tuinen
de beren zullen schuddebuiken de kleine
fee laaft zich aan de achtergebleven honing
de dwergen richten een altaar in op
de resten van mijn en jouw wrakhout
moet ik gas terug lief en niet te veel
spiegels lijmen of doekjes laten bloeden
maar een nacht voor het ijs en een
hart om een pijl op te trekken.
Jolies Heij 220413
Het sprookje en de werkelijkheid:
(20)
In een glazen kist
Wie in een tuin sprookjes vertelt
kan de werkelijkheid niet verbloemen
hoe hard ook kabouters wrakhout hakken
de scherven van de lippen plukken
laat onze bloei niet monddood gemaakt
de vruchten die jij kleine fee mij ontzegt
vulde ik niet voor niets met honing het zou
je zoet moeten stemmen leg jij ze op ijs
trekt een pijl en schiet de gebeden af
die ik tot je richt als ik je neervlij
laat de dwergen over je waken
nu de liefde in je te slapen ligt
tot weer een dichter die wakker kust
bonkt onder glas het groot rood hart
en tot slot: (Epiloog)
(21)
Zolang het slaapt
‘t Is goed zoals ‘t is vandaag genoeg gefeest
is het genoeg geweest wat we van elkaar
onder ogen zagen in hart en handen
namen wat de liefde bood en toeliet
en altijd kijkers om ons heen koortsige
kapers die je eer willen roven hoe
ze in afgunst achter de rug hoop
en trouw te grabbel gooien
er zijn zoveel monden die gevoed willen
hoeveel vingers niet naar ons wijzen
teveel ogen die ons platvloers zien
gaan we ondergronds laten daar elkaar
de ruimte in glazen kamers van verdwijnen
waakt klop op klop het groot rood hart
FT 23042013
De liefdesperikelen ook op Pomgedichten
Geen opmerkingen:
Een reactie posten